Een stad in de kustvlakte van Israël, 16 kilometer zuidoostelijk van Tel Aviv-Jaffa, wordt voor het eerst in een stedenlijst van Kna'an van Thutmose III (1465 BCE) vermeld.
Volgens de Bijbel werd de stad door Shemed uit de stam Benjamin, opgericht (1 Kronieken 8:12). Het verschijnt met Ono en Hadid in de lijst van plaatsen die opnieuw gevestigd zijn na de terugkeer van de Babylonische Ballingschap (Ezra 2:33; Nehemia 7:37). Tijdens de Hellenistische periode was Lydda buiten de grenzen van Judea. In 145 BCE werd de stad van Samaria losgemaakt en door Demetrius II aan Jonathande Hasmonaiet gegeven.
In de tijd van de Maccabeeën was het een geheel Joodse stad, en later was Julius Caesar verantwoordelijk voor de herstelling van de voorrechten die door de Grieken waren weggenomen van zijn Joden. In 43 CE verkocht Cassius, de landvoogd van Syrië, zijn inwoners aan de slavernij. De Romeinse proconsul van Syrië, Cestius Gallus, verbrandde Lydda op zijn weg naar Jeruzalem in 66 CE. Veroverd door Johannes de Essener aan het begin van de eerste Joodse Oorlog (66-70), werd de stad door Vespasianus in 68 bezet.
Tussen de Eerste en Tweede Joods Oorlogen bloeide de stad. Het had een grote markt, er werd vee gefokt en had textiel, ververijen en aardewerk industrieën. Het was een zetel van hey Sanhedrin, en zijn geleerden omvatten Akiva en Eliezer ben Hyrcanus. Het had ook een Christelijke gemeenschap in de tijd van Petrus (Handelingen 9:32-35). In jaar 200 vestigde de Romeinse keizer Septimus Severus er een Romeinse stad die Colonia Lucia Septima Severa Diospolis genoemd werd. Nog gedeeltelijk Joods, nam de stad deel aan de opstand tegen keizer Gallus 351 en werd gestraft toen dit mislukte.
Tijdens de Byzantijnse periode werd de stad hoofdzakelijk Christelijk. Het was de legendarische geboorteplaats van St. George, de patroonheilige van Engeland, en werd Georgiopolis genoemd.
Het Madaba mozaïek, dat in de zesde eeuw neergelegd was op grond van oude reisroutes, toont duidelijk aan wat Lydda in de Byzantijnse periode was: een stad zonder muren, met een zuilengalerij straat die door twee kerken wordt geflankeerd: een grote aan de rechter en een kleinere aan de linkerkant, allebei met een basiliekontwerp en geen koepel. De kerk aan de rechter kant heeft een halfrond plein met een zuilengalerij aan de voorkant. Het opschrift boven het vignet luidt "Lod, of Lydea, ook (genoemd) Diospolis". Eén kerk moet met St. George's geidentificeerd zijn en het is vermoedelijk degene die later door de Kruisvaarders herbouwd werd en die aan ons is overgeleverd; de andere vereeuwigd misschien het wonder veroorzaakt door Petrus bij Aeneas, of was eenvoudig de kathedraal.
In 1170 was daar slechts één Joodse familie, volgens Benjamin van Tudela. Maar meerdere Joden gingen daar na de verovering door Saladin opnieuw wonen; de stad werd naderhand door Richard van Leeuwenhart herbouwd.
In 1669 beschrijft Pater Mariano Morone de door de Grieken gesteunde parochies, noemt bovendien Lydda samen met Ramle. Feiten over deze jaren ontbreken jammer genoeg. De lijst die door het Griekse Patriarchaat in 1838 wordt gemaakt telt 100 zielen in Lydda, met twee priesters. Volgens de lijst van 1904 zou het aantal zielen tot 1000 toegenomen zijn, maar Karalevrsky, die het aangepast heeft, suggereerde een aantal van 200. De officiële statistieken van 1922 hebben det volgende gegevens: 921 Grieks Orthodox, 1 Griekse Katholiek en 4 Rooms Katholiek; en de lijst door het Latijnse Patriarchaat gemaakt in 1946 heeft 1100 Grieks en 250 Rooms Katholiek.
De laatstgenoemden openden een missie in 1846, maar het ontwikkelde zich niet veel en het was niet noodzakelijk om een nieuwe kerk te bouwen. De Roomse kerk was gelegen aan de Ramle-Lydda weg dichtbij het graf van profeet Simeon (Nebi Sim'an).
Tijdens de vroege Ottomaanse periode schijnen er geen Joden geweest te zijn die daar woonden, hoewel er in de 19de eeuw een kleine Joodse gemeenschap werd opgericht. De Joden waren door de Arabische rellen van 1921 gedwongen de stad te verlaten; tegen 1944 had Lydda een bevolking van 17.000 Arabieren, één vijfde van hen Christelijk. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog bezetten Israëlische krachten Lydda in Juli 1948. De meerderheid van de Arabieren verliet de stad. Aan het eind van 1990 telde de bevolking 43.000 waarvan meer dan 4000 Moslims en Christelijke Arabieren.
Israël's internationale luchthaven, die ter ere van David Ben-Gurion hernoemd werd, werd oorspronkelijk aan de rand van Lydda gebouwd door de Britse Mandaat overheid in 1936. Het is de thuis basis voor de Israelische El Al luchtvaartmaatschappij. Zowel de luchthaven als de Israëlische vliegtuigindustrie zijn belangrijke bronnen van werkgelegenheid voor de lokale bevolking. Andere industrieën omvatten papierfabricage, voedselconservering, elektrische apparaten, sigaretten en olieraffinaderijen.